|
| ![]() ![]() ![]() ![]() |
|
|
|
Ingrid van Alphen: �Dat zijn fragmenten van langere gesprekken. Het ene gesprek gaat tussen drie jongens, het andere wordt gevoerd door drie meisjes. Beide gesprekken gaan erover dat ze zich moeten voorstellen dat ze aan het tv-programma �Geef nooit op!� mogen meedoen. Ik had namelijk alle meisjes en jongens - om precies te zijn: 48 jongens en 48 meisjes uit Gouda en Texel - de opdracht gegeven dat ze in een gesprek met z�n drie�n moesten bepalen welke droomwens in dat tv-programma vervuld moest worden. Dat is trouwens belangrijk: als je seksevergelijkend taalonderzoek doet, moet je gesprekken hebben waarin jongens en meisjes over vergelijkbare onderwerpen praten. Alleen dan kun je de gesprekken met elkaar vergelijken.�
�Jongerentaalwoorden als �vet� en �cool� zijn tijdsgebonden.�
�Wat denk je? Welk gesprek is van de drie meisjes en welk van de drie jongens? Vraag me trouwens niet wat �slankevieze� is, want dat weet ik niet��
Taalschrift: �Als ik moet gokken, zeg ik dat gesprek B door de jongens wordt gevoerd, omdat die het over een actiefilm hebben. Maar ja, dat kunnen meisjes toch ook wel zeggen? Nee, ik weet het niet. Zeg het maar.�
Ingrid van Alphen: �Gesprek A is van de jongens en gesprek B van de meisjes. Je moet je niet laten afleiden door een woord als �actiefilm�, waarvan je misschien zou denken dat dit meer iets voor jongens of mannen is. De meisjes die ik onderzocht waren trouwens veel avontuurlijker ingesteld dan de jongens. Nee, je moet vooral onderzoeken op welke manier ze met elkaar omgaan in het gesprek en hoe ze op elkaar reageren. Zowel in gesprek A als in gesprek B is men het niet met elkaar eens. Maar in gesprek B worden de tegenstellingen veel harder uitgesproken. Dat doen meisjes vooral in hun onderlinge gesprekken: direct hun harde, duidelijke, positieve of negatieve oordeel geven over wat naar voren wordt gebracht.�

�Meisjes gebruiken elliptische zinnen duidelijk vaker dan jongens.�
�Die eerste zin van de meisjes, �Wat zullen WE willen�, is trouwens een mooie illustratie van �talige verbondenheid�. Vaak maken de hoeveelheid elliptische zinnen en het aantal grapjes duidelijk of we te maken hebben met gesprekken tussen meisjes of tussen jongens. Maar dat is hier in die korte fragmenten niet aan de orde.�
Taalschrift: �Eigenlijk is het dus helemaal niet zo eenvoudig om de verschillen aan te duiden tussen de taal van jongens en die van meisjes.�
Ingrid van Alphen: �Ik ontken niet dat er taalverschillen zijn tussen meisjes en jongens. Maar, nogmaals, het is onmogelijk om daar veralgemeniserende opmerkingen over te maken. Het is interessanter en belangrijker om te onderzoeken wat de oorzaken van die taalverschillen zijn. Neem nu koosnaampjes als �liefje� en �schatje�, en liefdesafkortingen als 'ABM' (allerbeste maatjes), 'AIMH' (altijd in mijn hart) en 'NTB' (niet te breken) die meisjes in msn-berichten gebruiken (zie: Kadertekst 2). Via die koosnaampjes trekken meisjes verbaal de banden met anderen aan. Dan zitten we op het stereotype domein van het onderhouden van relaties. De vraag is nu: waarom gebruiken meisjes die koosnaampjes of liefdesafkortingen? Zijn meisjes misschien meer zorgzaam en meer op de persoon gericht? Zijn ze meer bezig om relaties te onderhouden? Misschien zijn vrouwelijke mensen daar meer toe bestemd dan mannelijke mensen? En zijn jongens meer op de zaak en taak gericht? Kijk, als dat zo is, dan mag je veronderstellen dat dit zich op die gebieden uit in verschillend woordgebruik.�

Taalschrift: �Slotvraag: zijn meisjes beter in taal dan jongens?�
Ingrid van Alphen: �Als ze nog klein zijn, scoren meisjes inderdaad beter in woordenschattesten. Maar in het algemeen kan je daar geen uitspraak over doen. In oude testen leken meisjes beter te scoren in schoolse taalvaardigheden dan jongens. Maar achteraf weten we dat dit vooral kwam omdat de geteste meisjes blanke middenklassekinderen waren: de betere scores hadden te maken met hun specifieke sociale achtergrond en niet met hun sekse!�
-----
Download
� Dit artikel als PDF (0.5 MB)
-----

In de twintigste eeuw is uitgebreid onderzoek gedaan naar de relatie tussen taal en sekse. Opvallend is dat die onderzoeken vaak werden gekleurd door de tijdsgeest, door hoe men in de tijd van een onderzoek dacht over vrouwen en mannen.
In het begin van de twintigste eeuw, tijdens de zogenaamde eerste feministische golf, onderzochten psychologen en taalkundigen vooral de verbale vermogens van meisjes en jongens . Ze stelden vast dat meisjes een grotere taalvaardigheid hadden: een grotere woordenschat, een betere articulatie, mindere taalstoornissen als stotteren en dyslexie. Die onderzoeken leidden tot de algemene conclusie dat meisjes beter in taal waren dan jongens. Een analyse achteraf van die onderzoeken leert dat er het nodige mis was met de opzet ervan. Toch is in onze maatschappij het idee blijven hangen dat meisjes beter in taal zijn dan jongens. Van Alphen: �Ik sluit niet uit dat meisjes beter zijn op, bijvoorbeeld, het gebied van taalverwerving. Maar dat valt te bezien en moet onderzocht worden.�
In de zeventiger jaren van de vorige eeuw, tijdens de �tweede feministische golf�, zochten wetenschappers vooral naar sociaal-maatschappelijke verklaringen (�nurture�) voor de taalverschillen tussen meisjes en jongens of vrouwen en mannen. Mogelijke biologische verklaringen (�nature�) werden buiten beschouwing gelaten. Het taalonderzoek uit die tijd richtte zich vaak op de onderdrukte positie van de vrouw en de invloed daarvan op de taal van vrouwen en mannen. Zo ontdekte men dat mannen vrouwen verbaal onderdrukten door ze heel vaak te onderbreken. Ook stelden wetenschappers dat vrouwen in hun taalgebruik onzekerder zouden zijn dan mannen. Zo zouden vrouwen veel vaker dan mannen in hun uitingen afzwakkende of relativerende woorden als 'misschien', 'een beetje' gebruiken. Van Alphen relativeert dit: �Die onderzoeksresultaten gelden niet voor alle vrouwen over de hele wereld.�
Anno 2008 zijn taalwetenschappers ervan doordrongen dat er geen algemeen onderzoek kan worden gedaan naar �de� verschillen in taal van meisjes en jongens of taal van vrouwen en mannen. Uit de onderzoeken van taal uit de vorige eeuw zijn in de brede samenleving wel denkbeelden of mythes blijven hangen, zoals 'meisjes zijn beter in taal dan jongens' of 'vrouwen onderbreken gesprekspartners minder� (of �mannen onderbreken gesprekspartners meer�). Ingrid van Alphen toont o.a. in haar proefschrift de onhoudbaarheid van deze en andere mythes aan.
Bron: Ingrid van Alphen

Leerlingen van 4 havo van 15 � 16 jaar op de Sophianum scholengemeenschap in Gulpen (in het zuiden van de Nederlandse provincie Limburg; de schrijver van dit artikel, Ben Salemans, is docent Nederlands op deze school) gaven de volgende kenmerken van meisjes- en jongenstaal:
Kenmerken meisjestaal:
a. Meisjes gebruiken veel meer zachte lieve woorden, zoals 'schattig' en 'snoezig'.
b. Meisjes hebben typische zegswijzen. Een jongen die er leuk uitziet, noemen meisjes 'een lekker ding' (in het Limburgs: �dingk�) of 'hottie'. Een jongen zal een meisje zelden 'een lekker ding(k)' of 'hottie' noemen.
c. Ook plaatsen meisjes veel vaker dan jongens relativerende of afzwakkende opmerkingen zoals: 'of zo', 'en zo', 'misschien', 'best wel', �heb ik zoiets van� (sommige meisjes en jongens vinden dat ook jongens dat zeggen).
d. Meisjes gebruiken veel meer verkleinwoorden dan jongens.
e. Meisjes zijn onderling veel hatelijker (over jongens, maar vooral tegen elkaar).
f. Op msn zijn meisjes vaak zo te herkennen aan verschillende kleuren van lettertypes (roze letters bijvoorbeeld.) en het languit schrijven van bepaalde woorden ('liieeffffff'). Ook gebruiken meisjes op msn veel meer (liefdes)afkortingen dan jongens ('ABM' allerbeste maatjes; 'AIMH' altijd in mijn hart; 'NTB' niet te breken; 'HVJ' hou van je; 'WJNMK' wil je nooit meer kwijt). Meisjes noemen op msn iemand al snel 'mupke' (Limburgse versie van 'moppie'), 'liefie', 'lieverd', 'schatje', enz., ook als ze die persoon niet of nauwelijks kennen. Sommige meisjes (kinderen die plm. 13 jaar oud zijn, benadrukken enkele vrouwelijke leerlingen) hebben de gewoonte om klinkers in woorden met grote letters te schrijven - dus bijvoorbeeld overal een 'O' i.p.v. een 'o').
Kenmerken jongenstaal:
g. Jongens vloeken meer en gebruiken meer platte taal en sekswoorden dan meisjes (bijv. het werkwoord 'batsen', een nieuw Limburgs woord voor 'neuken', zal een meisje niet vlug zeggen). Uitzondering hierop lijkt het woord 'kut', dat zowel door jongens als door meisjes veelvuldig gebruikt wordt om iets vervelends aan te duiden. Sommige meisjes protesteren en zeggen dat ook meisjes veel vloeken.
h. Jongens gebruiken kortere zinnen en zijn botter. Als jongens ergens over spreken, zijn ze oppervlakkiger, algemener dan meisjes: ze laten veel minder van zichzelf zien, willen vooral stoer doen en maken voortdurend grapjes (ook taalgrapjes als: �Lekker wief, piemel sjtief�; de vertaling van dit Limburgs is overbodig als we weten dat de Limburgse �ie� in het Nederlands vaak als �ij� opduikt).
i. Zowel jongens als meisjes roddelen. Maar meisjes roddelen achter iemands rug om, terwijl jongens over een persoon kunnen roddelen die gewoon in de buurt is of deelneemt aan een gesprek.
j. Op msn gebruiken jongens kortere zinnen en ze schrijven geen ellenlange verhalen. Ook gebruiken jongens op msn afscheidsgroeten die meisjes zelden of nooit zullen gebruiken: 'mazzel', 'later(z)', 'ciaociao' en (Limburgse afscheidsgroet:) 'adiejuh'.
Ingrid van Alphen bekijkt deze kenmerken met gemengde gevoelens: �Wat me opvalt, is dat men kenmerken van meisjestaal begint te geven en aangeeft hoe meisjestaal verschilt van jongenstaal, en dat men daarna ingaat op het verschil tussen jongenstaal en meisjestaal. Al te vaak wordt de taal van jongens of mannen als norm of uitgangspunt gekozen en zegt men dat de taal van meisjes of vrouwen daarvan afwijkt. Maar waarom zou de mannelijke variant de norm zijn en niet de vrouwelijke variant?�.
Wie het interview met Ingrid van Alphen heeft gelezen, kent haar kritiek op de weergegeven algemene kenmerken van meisjes- en jongenstaal: die zijn niet te geven. Van Alphen: �Kijk, die opmerking bij kenmerk f, dat meisjes van 13 iets anders doen dan meisjes van 15 of 16 jaar, die is heel mooi. Ook daaruit blijkt glashelder dat je geen veralgemeniserende uitspraken kunt doen over jongens- en meisjestaal: er bestaan grote verschillen per leeftijd, per situatie of context.�
Woordonderzoek vindt Van Alphen ook niet interessant. En dat meisjes hun meningen meer via een omweg verkondigen (kenmerk c), noemt ze een mythe: �Uit mijn onderzoek blijkt daar niets van, eerder het tegendeel: de meisjes waren juist veel directer in hun oordelen en meningen dan jongens!� Daarentegen vindt Van Alphen de observaties/kenmerken e, f, h, i en j (die deels overeenkomen met haar eigen bevindingen) interessant om verder te onderzoeken: �Maar dat soort onderzoek moet niet naar algemene kenmerken van meisjes- en jongenstaal gaan zoeken. Wil je toch seksegebonden taalonderzoek doen, dan moet je dat doen met een kleine, lokale, nauw omschreven sociale groep in een bepaalde situatie.�
Ingrid van Alphen is universitair docente Taalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Zij promoveerde op de verbale interactie van Nederlandse adolescente meisjes en jongens (1999) en is als senior researcher verbonden aan het ACLC (Amsterdam Center of Language and Communication) met haar onderzoek op het gebied van de semantiek en pragmatiek: in het bijzonder gender en gespreksvoering. Zij geeft onderwijs op bachelor- en masterniveau op het terrein van de (interactionele) sociolingu�stiek (i.h.b. taal en gender): i.c.vanAlphen@uva.nl, http://home.medewerker.uva.nl/i.c.vanalphen.
Van Alphen houdt zich tegenwoordig niet meer uitsluitend bezig met onderzoek naar taalverschillen tussen meisjes en jongens. Maar wat onderzoekt ze dan nu?
Ingrid van Alphen: �Ah! Fijne vraag. Ik heb eerst onderzocht hoe het staat met het gebruik van zinnen als ‘Ik had zoiets van “doei”!’. Daarover beweerde men dat het �n heel nieuw �n vooral door meisjes en vrouwen werd gebruikt. Maar dat blijkt helemaal niet waar te zijn. Onderzoek in een grote verzameling gesprekken toont aan dat het al in 1975 en vooral bij mannen uit de hogere klasse is begonnen. Een mooi voorbeeld daarvan is onze Minister President. Die doet het heel vaak: ‘Als u mij vraagt van..., dan zeg ik van...’.�
�Op dit moment onderzoek ik onder meer hoe en waarom mensen elkaar (en zichzelf) woorden in de mond leggen door middel van citaten of liever gezegd pseudo-citaten. Dat is erg interessant. Zo lijken Pauw en Witteman in hun gelijknamige dagelijkse actualiteitenshow op de publieke omroep vooral vrouwelijke gasten woorden in de mond te leggen. Bijvoorbeeld: ‘Dan zegt u van: “die spandoeken wil ik niet zien”’ (tegen Rita Verdonk). Mannen lijken zich vaak zelf te citeren om de eerste te lijken die een bepaalde uitspraak deed: ‘Zoals ik al eerder zei: “�”’. Maar ik onderzoek ook de herinneringen uit de Tweede Wereldoorlog van een verzetstrijdster en kijk wanneer zij anderen of zichzelf (‘Ik zei: “Schiet mij maar dood”’) in de directe rede sprekend opvoert.�

Taalschrift: �Stel dat een leerling een profielwerkstuk Nederlands over taal en sekse wil schrijven en daar een onderzoek naar wil doen, wat zou je die leerling dan adviseren?�
Ingrid van Alphen: �Richt je vooral op een onderwerp, op een situatie, op een groep. Richt je op de analyse van het taalgebruik binnen een kleine duidelijk afgebakende sociale groep die het heeft over een klein afgebakend onderwerp of situatie. Bestudeer bijvoorbeeld de onderlinge interactie op msn door jongens- en meisjesleerlingen van een leeftijdsgroep die op een middelbare school zitten in een stad als Maastricht of in de regio rond Gulpen in Zuid-Limburg. Kijk wat er daar in die lokale kleine sociale groep gebeurt en probeer de verschillen te beschrijven. Misschien kun je vervolgens, dat is een stap verder, ook proberen de gevonden verschillen te verklaren. Bijvoorbeeld dat vrouwen beter gesocialiseerd zijn voor zorgtaken en daarom ook meer koosnaampjes en liefdesafkortingen gebruiken en dat jongens zo opgevoed zijn om dat niet te doen.�

Taalschrift: �Wat vind je ervan als leerlingen het msn-taalgebruik van enkele medeleerlingen (jongens en meisjes) gaan analyseren en daar hun profielwerkstukken over schrijven?�
Ingrid van Alphen: �Ja, dat is een goed idee. Kijk, je komt pas achter iets als je een gesprek opneemt. Nou, dat moeten ze niet doen; om al die gegevens netjes uit te schrijven, dat kan je niet van ze vragen. Maar ze kunnen wel de hand leggen op msn-taalgebruik van hun vrienden. Dat is trouwens wel privacygevoelig onderzoeksmateriaal, dus daar moet wel heel voorzichtig mee worden omgesprongen. Persoonlijk zou ik ze weghouden van onderzoek naar zogenaamd typische meisjes- of jongenswoorden, want dat levert volgens mij maar weinig op waar je iets aan hebt. Ze kunnen bijvoorbeeld wel onderzoeken hoe jongens en meisjes (of jongens onderling, meisjes onderling, jongens en meisjes onderling; BS) elkaar aanspreken met woorden als �liefie�, �hee schat� of misschien wel niks enz. Of hoe ze elkaar begroeten, hoe ze afscheid van elkaar nemen, �aftiteling� noem ik dat laatste. Of het taalgebruik onderzoeken van verschillende leeftijden of generaties.�
�We hebben het hier overigens wel over geschreven taal op msn, terwijl ik me vooral met gesproken taal bezighoud. Er is een nieuwe tak van taalkunde, �cyber linguistics�, die het geschreven taalgebruik op internet onderzoekt. Cyber linguistics bestudeert o.a. ook waarom vrouwen in chatrooms nauwelijks aan het woord lijken te komen. Wel lastig daarbij is, dat je nooit zeker kunt zijn of achter iemands chatnaam echt een man of vrouw schuilgaat.�

Taalschrift: �Heb je nog andere, meer algemene, onderzoektips voor leerlingen?�
Ingrid van Alphen: �Ja, ik heb er wel een paar. Ten eerste: welke overeenkomsten en verschillen ze in het taalgebruik van hun vrienden (bijvoorbeeld op msn) ook gaan onderzoeken, ze moeten uitgaan van dezelfde typen gesprekken of gespreksituaties en daarvan het taalgebruik vergelijken.�
�Ten tweede moeten ze rekening houden met de lengte van de gebruikte teksten. Stel dat meisjesteksten tweeduizend woorden hebben en jongensteksten tweehonderd woorden. Dan is de kans groot dat bepaalde verschijnselen � bijvoorbeeld dat er �blabla� wordt gezegd � vaker in meisjesteksten voorkomen dan in jongensteksten. Je moet dan echt goed oppassen met het trekken van conclusies, en bijvoorbeeld concluderen dat meisjes vaker dan jongens �blabla� zeggen. Je moet dus de gevonden taalverschijnselen afzetten tegen de lengte van de gebruikte teksten. Dat is trouwens ook aardig om te onderzoeken: de lengte van tekstbijdragen van jongens en meisjes op msn.�
�Ten derde moeten ze zoveel mogelijk materiaal zien te verzamelen dat ze maar kunnen krijgen; bijvoorbeeld materiaal van 40 meisjes en 40 jongens.�
�Ten vierde moeten ze zich realiseren dat de gegevens die ze verzamelen iets zeggen over lokaal taalgebruik en niet over het taalgebruik in het algemeen van alle jongens en meisjes. Wat in Gulpen gebeurt, kan er in Amsterdam bijvoorbeeld heel anders uitzien. Het zou ook mooi zijn als ze rekening zouden houden met de sociale en etnische afkomst van de onderzochte mensen, maar dat wordt wel ingewikkeld.�
Tanja Mortelmans (Universiteit Antwerpen) is het eens met de opmerkingen van Ingrid van Alphen in dit interview en de bijbehorende kaderteksten:
�Ik kan het belang dat Ingrid van Alphen hecht aan onderzoek naar taalgebruik binnen duidelijk afgebakende sociale groepen, die het hebben over een eveneens duidelijk afgebakend gespreksthema of een gelijkaardige situatie alleen maar onderschrijven. Gender als enige variabele (zonder rekening te houden met algemene variabelen als leeftijd en sociale achtergrond en specifiekere variabelen als gesprekssituatie) is op zich niet relevant genoeg om brede uitspraken te doen. Heel veel onderzoekers in de jaren zeventig en tachtig vonden vooral die verschillen tussen mannen- en vrouwentaal die ze wilden vinden: hun onderzoek vertrok van de hypothese dat er wel duidelijke verschillen moesten zijn, en vond die verschillen ook. Vaak schortte er iets aan de gehanteerde methodologie: er werd niet voldoende vergeleken, en resultaten werden ook niet in een bredere context gezien (Van Alphen benadrukt bijvoorbeeld volkomen terecht dat taalverschijnselen tegen de lengte van de teksten moeten worden afgezet). Uit onderzoek naar het taalgebruik van een aantal �Vlaamse vrouwen� kan dus weinig geconcludeerd worden: een jonge volwassen vrouw uit de Antwerpse middenklasse spreekt wellicht anders dan een vrouw van middelbare leeftijd uit Brussel, of een meisje uit de kuststreek, en het taalgebruik wordt bovendien be�nvloed door de concrete situatie of het gespreksthema: de strategie�n die tijdens een mondeling examen worden gehanteerd zijn wellicht andere dan die tijdens een middagje shoppen onder vriendinnen. Gelijkenissen en verschillen tussen het taalgebruik van Nederlandse en Vlaamse vrouwen 'in het algemeen' moeten daarom met een grote korrel zout worden genomen.�
----
» Alphen, Ingrid van. Variatie in verbale interactie (v/m): een sociolingu�stisch onderzoek naar de vorm en functie van het taalgebruik van adolescente meisjes en jongens. Dissertatie Universiteit van Amsterdam, Academische Pers, 1999. ISBN 90-9013303-8. (Te verkrijgen bij de auteur; i.c.vanAlphen@uva.nl.)
Diverse publicaties van Ingrid van Alphen zijn te vinden en te lezen via haar homepage: http://home.medewerker.uva.nl/i.c.vanalphen/, waaronder:
a. id. �Sprekend een vrouw? Taalwetenschap en Gender.� in: Lover. Tijdschrift over feminisme, cultuur en wetenschap, 2005 (4), pp. 36-39. Link: http://home.medewerker.uva.nl/i.c.vanalphen/bestanden/Alphen%202005%20Sprekend%20een%20Vrouw%20Gender%20in%20de%20taalwetenschap.pdf.
b. id. �Ik had zoiets van �doei�. Interactioneel sociolingu�stische aspecten van van-citaties. In: T. Koole, J. Nortier en B. Tahitu (red), Artikelen voor de 5e Sociolingu�stische Conferentie. Delft: Oburon, pp. 29-42. Link: http://home.medewerker.uva.nl/i.c.vanalphen/bestanden/vanquotesalphenlunteren06.pdf
c. Meer weten over de studie Taalwetenschap aan de UvA? Ga naar: http://www.studeren.uva.nl/taalwetenschap. Of een dagje meelopen met een student? Ga dan naar: http://www.vosweb.nl/vos/index.php
» Boves, Tom en Marinel Gerritsen. Inleiding in de sociolingu�stiek. Aula-boek. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 1995.
» NEON, Nederlands Online, website van het Institut f�r Deutsche und Niederl�ndische Philologie van de Freie Universit�t Berlin. Onderdeel �Sociolingu�stiek�: http://neon.niederlandistik.fu-berlin.de/langvar/sociolinguistics
» Oostendorp, Marc van. �Het proefschrift van Ingrid van Alphen. Een interview.� In: Onze Taal 68.11, november 1999, pp. 318-319. Te lezen via: http://www.vanoostendorp.nl/linguist/proefschrift/alphen.html
» SS17. Link naar �Sociolinguistics Symposium 17 (SS17): Micro and Macro Connections�: http://www.meertens.knaw.nl/ss17/. De 17e editie van 'The Sociolinguistic Symposium�, een van de belangrijkste internationale conferenties over taal en/in maatschappij, vindt op 3, 4 en 5 april 2008 in Amsterdam plaats, in het Meertens Instituut.
» Themanummer over Taal: �Woorden Wisselen� Tijdschrift voor Genderstudies, nr 1, maart 2008 (in druk) http://www.aksant.nl/boeken/boek_615.asp
|
Door het gebruik van stijlbladen is geen aparte 'print pagina' nodig. Gebruik de 'print' functie van uw browser. |
|
|