home > reportage > De domme dief met een appel in zijn bakkes is 4000 jaar oud

reportage

De domme dief met een appel in zijn bakkes is 4000 jaar oud

Interview en foto’s: Ben Salemans - 26/01/06

Hoe oud is ons Nederlands eigenlijk? Waar komt onze taal vandaan? Waarom heet een hangmat hangmat en niet anders? De antwoorden op deze vragen zijn sinds kort te vinden in ‘De Grote Philippa’, het nieuwe Etymologisch Woordenboek van het Nederlands waarvan onlangs de eerste twee delen verschenen. Taalschrift sprak met dr. Marlies Philippa, hoofdredacteur van het Woordenboek. Prompt doet ze een verhaal over minstens vierduizend jaar oude woorden als dom, dief, appel en bakkes. En heeft ze het over jojo’s en dildo’s. U zei?

Zin in nieuwe haring? Eigenlijk is die ruim 4000 jaar oud...

Het woord dildo is in het Nederlands 25 jaar oud, het woord jojo ruim 70 jaar en het woord appel duizenden jaren, maar toen was er nog geen Nederlands. Zo staat het in uw boek. Hoe lang bestaat de Nederlandse taal?

Marlies Philippa: “Het huidige grondgebied van Nederland en Vlaanderen wordt al vele duizenden jaren bewoond en die bewoners hadden hun eigen taal of talen. Rond het begin van de jaartelling kwam er vanuit Noord-Duitsland een Germaanse kolonisatie. Toen sprak men hier dus Germaans. Na de volksverhuizingen, dus ongeveer rond het jaar 500 na Christus, zijn uit de Germaanse dialecten aparte talen ontstaan, waaronder het Oudnederlands. Het Nederlands is dus ongeveer 1500 jaar oud.”

Hoe verklaart u dan dat er in het Nederlands woorden zitten die nog veel ouder zijn?

Marlies Philippa: “Daarvoor moeten we verder terugkijken in de geschiedenis. Europa is al vele duizenden jaren bewoond. Belangrijk voor de taalontwikkeling in Europa is dat tussen 3000 en 2000 voor Christus grote groepen Indo-europeanen zich vanuit Zuid-Rusland over heel Europa en een deel van Azië gaan verspreiden. Daar zijn harde archeologische bewijzen voor. Hun taal, het Indo-europees (ook Indogermaans genoemd), doordringt dan Europa en delen van Azië. Dat Indo-europees vormt de gemeenschappelijke basis van vrijwel alle latere Europese talen, dus ook het Nederlands. Ik zeg vrijwel, omdat enkele talen in Europa, zoals het Baskisch, het Fins, het Hongaars en het nu uitgestorven Etruskisch, buiten de Indo-europese invloedsfeer bleven. In de loop van enkele eeuwen worden de oorspronkelijke talen van voor de Indo-europese invasie grotendeels, weggedrukt, maar niet helemaal. Die oorspronkelijke, voor-Indo-europese talen noemen we substraattalen. En die substraattalen hebben veel invloed gehad op het Indo-europees. In de meeste moderne Europese talen vind je nog veel voor-Indo-europese substraatwoorden terug. Die zijn dus meer dan vier- of vijfduizend jaar oud. Woorden als appel, haring, dief of bakkes gaan dus al millennia mee.”

Net zoals woorden als bijl, drank, hengst en karper. Mij klinken die woorden niet oud in de oren. Waaraan herken je zo’n oeroud substraatwoord?

Marlies Philippa: “Zo’n woord moet, ten eerste, maar in een beperkt verspreidingsgebied voorkomen. Als de stam van een Nederlands woord ook in het Perzisch voorkomt, dan weet je al zeker dat dat geen substraatwoord kan zijn: Perzisch en Nederlands zijn allebei Indo-europese talen, maar ze hebben niet hetzelfde substraat. Verder weten we vrij goed hoe Indo-europese woorden klonken. Als je bekende wetten over klankontwikkeling op een woord loslaat, kan je uitkomen op een woord met een niet-Indo-europese klank of vorm. Dat is een tweede goede aanwijzing. Ten derde kun je naar de betekenis van een woord kijken. Toen de Indo-europeanen in onze streken kwamen wonen, botsten ze op voorwerpen die ze nog nooit gezien hadden en waar ze geen woorden voor hadden. Dan namen ze de substraatwoorden daarvoor over van de inheemse bevolking. Voorbeelden daarvan zijn woorden die met planten te maken hebben (appel, bes, erwt, hazelaar) of met dieren (big, bij, das, haring).”

Namen ze alleen woorden over voor zaken die ze niet kenden of ook andere woorden? Wij nemen toch ook soms Engelse woorden omdat ze goed ‘bekken’?

Marlies Philippa: “Natuurlijk vermengden de Indo-europeanen zich met de inheemse bevolking. Je ziet dan dat zij vooral korte gemakkelijke substraatwoorden gaan overnemen en dat die oeroude woorden zelfs eigen Indo-europese woorden gaan vervangen. Je moet dan denken aan woorden die te maken hebben met het lichaam (bakkes, buik, darm, hoofd). Of met het huishouden (bezem, bord, drinken, hemd, hoed). Of met scheepsbouw of houtbewerking (boot, boord, bout). Ook andere korte, veel gebruikte woorden belandden in hun woordenschat: dief, dom, god, grijpen, helpen, ...

Hebben appel, haring, dief en al die andere oude woorden het Nederlands mee vorm gegeven of zijn ze onopvallend in onze taal blijven hangen?

Streamertekst: Achter elk woord schuilt een verrassend verhaal

Marlies Philippa: “Ze hebben ze mee vorm gegeven. Ongeveer vanaf het jaar 1000 voor Christus gaan zich in Europa onder invloed van die substraattalen verschillende Indo-europese taalgroepen ontwikkelen, waaronder het Germaans. Ons Nederlands behoort tot de Germaanse taalgroep, samen met onder meer het Fries, het Engels, het Zweeds, het Duits enzovoorts. Je kunt zeggen dat ons Nederlands voor 15 procent bestaat uit heel oude substraatwoorden, voor 15 procent uit oude erfwoorden (afkomstig uit het Indo-europees) en voor 70 procent uit relatief jonge leenwoorden (uit andere talen, zoals het Latijn, Frans, Duits en Engels).”

Hoor ik u zeggen dat het Nederlands vooral uit vreemde woorden bestaat?

Marlies Philippa: “Strikt genomen is dat zo. Tegen mensen die tekeer gaan tegen de invloed van bijvoorbeeld het Engels op ons modern Nederlands zeg ik altijd dat we ons goed moeten realiseren dat 70 procent van onze taal al uit leenwoorden uit andere talen bestaat. Overigens vind ik ook het percentage substraatwoorden, 15 procent, best hoog. Nog maar enkele jaren geleden werden heel veel woorden uit Germaanse talen, waaronder het Nederlands, beschouwd als Indo-europese erfwoorden. Maar uit kersvers wetenschappelijk onderzoek blijkt dat veel van die woorden substraatwoorden zijn. Dat is nieuw, dat lees je in geen enkel ander etymologisch woordenboek. En dat is vooral de verdienste van onderzoekers van de Universiteit Leiden.”

U bent al jaren bezig met etymologie, de studie van de herkomst van woorden. Waarom is dat zo belangrijk?

Marlies Philippa: “Ik moet je even corrigeren. Etymologie is tegenwoordig meer dan alleen het achterhalen van de oorsprong van woorden. We onderscheiden twee vormen van etymologie, namelijk vormetymologie en betekenisetymologie. Bij vormetymologie onderzoekt men hoe de klanken of de letters van een woord zich ontwikkelden. Bij betekenisetymologie kijk je naar de ontwikkeling van de betekenis van een woord.”

Een woord dat van vorm verandert? Wat moet ik mij daarbij voorstellen?

Marlies Philippa: “In de loop der tijden zie je dat bepaalde klanken van woorden volgens vaste patronen of klankwetten veranderen. Een voorbeeld daarvan is een (Indo-europees) woord dat er oorspronkelijk ongeveer zo uitzag als het Latijnse woord pater. In onze streken veranderde die p in een v en zo kreeg je vater of vader. Het uiterlijk van dat woord veranderde, maar de betekenis bleef min of meer gelijk. Zo hebben tal van woorden die met Latijnse of Griekse woorden verwant zijn maar er niet noodzakelijkerwijs van afstammen, in onze taal een eigen vorm gekregen. Zelf vind ik betekenisetymologie interessanter dan vormetymologie, al zie je natuurlijk heel vaak dat de vorm én de betekenis van een woord veranderen. Klankwetten zijn heel interessant en kunnen veel verklaren. Maar betekenisveranderingen hebben vaak een cultuurhistorische achtergrond en dat boeit mij meer. Achter een betekenisverandering gaat een hele wereld schuil die je wilt en moet gaan verkennen.”

Marlies Philippa: “70 procent van onze Nederlandse woorden zijn eigenlijk vreemde woorden.”

Ik leg het woord bestek op tafel. Kunt u mij uitleggen welk verhaal, welke ‘wereld’ daarachter zit?

Marlies Philippa: “Dat woord kennen we nu vooral als verzamelnaam voor mes, vork en lepel. Maar het heeft ook een tweede betekenis, namelijk plan of ontwerp. Denk maar aan in kort bestek of bestektekeningen. En geloof het of niet, die twee sterk uiteenlopende betekenissen zijn aan elkaar verwant. Oorspronkelijk had besteken de betekenis afperken, met palen afgrenzen, volsteken (met palen). Bestek betekende toen een afgegrensde ruimte en, nauw daarmee samenhangend een plan of ontwerp van een ruimte. Dat is die tweede betekenis van bestek. Besteken in de betekenis van volsteken ging in Duitsland in de zestiende eeuw ook bij elkaar steken betekenen. Nu moet je weten dat in die tijd mensen hun lepel en mes altijd bij zich droegen. Die bewaarden ze in een omhulsel, een lap, waarin die lepel en dat mes bij elkaar gestoken werden. Dat omhulsel kreeg in het Duits toen de naam bestek. Na verloop van tijd ging in Duitsland de naam van de lap, het bestek, over op de voorwerpen die in de lap zaten. Zo ging bestek dus mes, lepel en vork betekenen. En dat hebben we in het Nederlands overgenomen. In het Frans gebeurde trouwens hetzelfde met de term couvert. Die lap om het eetgerei te bedekken heette daar couvert en ook die naam ging over op een setje van een mes, een vork en een lepel. Mooi toch?”

U hebt nog niet gezegd waarom etymologie zo belangrijk is.

Marlies Philippa: “Tja, de woorden van het Nederlands hebben niet zomaar een willekeurige betekenis. Daar zit een geschiedenis achter. Als je onze taal, die toch een deel van onszelf of onze identiteit is, wilt doorgronden, zul je ook de geschiedenis van de woorden, de bouwstenen van onze taal, moeten kennen. Etymologie geeft inzicht in taal en is nauw verbonden aan onze identiteit en cultuur. Dat vind je, net als geschiedenis, belangrijk of niet. Ik vind het in elk geval bijzonder belangrijk.”

Streamertekst: De Indogermanen kenden geen erwten

Waarom moest er een nieuw etymologisch woordenboek van het Nederlands komen? Van Dale publiceerde er een in 1997 en in 2004 kwam Spectrum nog met een bijgewerkte herdruk van het etymologisch woordenboek van De Vries en De Tollenaere...

Cephalocereuscactussen? Het lijken wel... dildo’s?! Zie kadertekst 5.

Marlies Philippa: “Het EWN is gewoon het beste wetenschappelijk verantwoorde etymologisch woordenboek van het Nederlands. Sterker nog, vooraanstaande etymologen uit landen als Duitsland, Frankrijk, Engeland, Amerika vinden het EWN zelfs het beste etymologisch woordenboek ter wereld. Dat vind ik ook. Het EWN is bovendien zo toegankelijk mogelijk geschreven, zodat ook niet-taalkundigen het kunnen gebruiken.”

Het klinkt haast als een reclamespot. Waarom is dit woordenboek dan beter dan de andere?

Marlies Philippa: “Sommige amateur-etymologen slaan wildweg, creatief en zonder enig systeem, een slag naar de geschiedenis en herkomst van woorden. Dat is niet ‘wetenschappelijk verantwoord’. Als wetenschappelijke etymologen werken we zoveel mogelijk met controleerbaar bronnen- of feitenmateriaal. Daarmee kunnen we vaak vrij hard aantonen dat de betekenis- en vormontwikkelingen van woorden zijn terug te vinden en te controleren (de vakterm is ‘attesteren’) in geschreven of gedrukte teksten. Welnu, het Prisma Etymologisch Woordenboek van De Vries en De Tollenaere noemt nauwelijks bronnen. In Van Dale’s Etymologisch Woordenboek staan de bronnen niet direct bij de dateringen. Ook vind je er geen verwijzingen naar etymologische vakliteratuur. Die geven wij wel. Als we twijfelen over de herkomst of ontwikkeling van een woord, vermelden we dat trouwens keurig. Dat is gewoon onze wetenschappelijke plicht. Daarnaast staat het EWN veel uitgebreider stil bij een woord. Wij geven per trefwoord (of: lemma) in honderden woorden de oorsprong en de geschiedenis van een woord weer volgens een vast stramien (zie kadertekst 1). Ten slotte is er onze aandacht voor de oude substraatwoorden in het Nederlands. Daar is de afgelopen jaren veel onderzoek naar verricht en de resultaten daarvan vind je alleen in het EWN.”

Er is ook een webeditie van het woordenboek. Wat is daarvan de meerwaarde?

Marlies Philippa: “De bureauredactie van het EWN plaatst alle bijdragen van redacteurs in een grote database, die de basis is van het papieren woordenboek. De complete database is doorzoekbaar via www.etymologie.nl. Dat is heel handig wanneer je bijvoorbeeld op zoek bent naar bepaalde typen woorden. Veronderstel dat je geïnteresseerd bent in de substraatwoorden in het Nederlands. Bij elk woord in het EWN staat het aangegeven als het een substraatwoord is. Maar als je al lezend alle substraatwoorden uit het EWN wilt halen, dan ben je natuurlijk wel vele uren bezig. Je kunt die zoektocht naar substraatwoorden ook via de database op de website uitvoeren (zie kadertekst 2). Dan ben je binnen een paar seconden klaar. Via de website kun je in het EWN dus heel eenvoudig antwoorden op je specifieke onderzoeksvragen vinden en dat is een echte meerwaarde. Het gebruik van de database is niet gratis, maar je kunt je er wel een week gratis toegang toe krijgen.”

Ten slotte nog dit: wat bezielt een mens om van de herkomst van woorden haar levenswerk te maken?

Marlies Philippa: “Al op de middelbare school was ik met de herkomst van woorden bezig. De lessen Grieks en Latijn vond ik prachtig. Het fascineerde me dat veel van die duizenden jaren oude woorden gewoon in onze Nederlandse taal waren beland. Daar wilde ik meer van weten. Vooral daarom ging ik in 1962 Nederlands studeren, op de Universiteit van Utrecht. De studie viel me wat tegen, maar Schönfelds historische grammatica las ik met rode oortjes. Door Schönfeld leerde ik o.a. dat woord- of klankveranderingen volgens bepaalde patronen (‘klankwetten’) verlopen. Later ben ik Zweeds en Oudgermaans gaan studeren in Utrecht en Gotenburg. Daar kwam ik etymologisch veel meer aan mijn trekken. Engels, Fries en voor een gedeelte ook Nederlands, Duits en de Scandinavische talen gaan terug op een en dezelfde taalstam, het Noordzeegermaans. Daar ben ik in 1987 op gepromoveerd.”

Streamertekst: Wat hebben <i>god</i> en <i>dief</i> met elkaar gemeen?

“Eerder, in 1977, kreeg ik de etymologische rubriek van Onze Taal. Die heb ik ruim twintig jaar voor mijn rekening genomen. Ik kreeg er leuke reacties op. De meeste mensen vinden etymologie nu eenmaal heel interessant. Als mensen horen dat je Nederlands hebt gestudeerd, willen ze meestal meteen weten hoe je een bepaald woord spelt of waar een bepaald woord vandaan komt. Tja, etymologie is ook erg boeiend. De geschiedenis van woorden als bouwen, commode, dildo, jojo (zie kaderteksten 3 t/m 6) is toch echt om van te smullen?”

Het ‘Etymologisch woordenboek van het Nederlands’, onder hoofdredactie van dr. Marlies Philippa, is een uitgave van Amsterdam University Press (AUP). Deel 1 (over de woorden van A t/m E) verscheen in 2003, deel 2 (over de woorden F tot Ka) in november 2005. Het derde deel is gepland voor 2007, het vierde en laatste deel voor 2009.


» Kadertekst 1: Een voorbeeld uit het EWN: het lemma/woord dichten

Voorbeeldlemma dichten.
Bron: Amsterdam University Press - lemma demo (pdf - 132 kb)

 

» Kadertekst 2: 127 substraatwoorden in het Nederlands, ruim 4000 jaar oud

Op dit moment, januari 2006, zijn de eerste twee delen van het EWN klaar, lopend van de woorden A tot en met Kazuifel. Welke substraatwoorden (pre-Indogermaans, ruim 4000 jaar oud) staan daar in? Die vraag is zo beantwoord door de database op www.etymologie.nl. Wanneer je daarin ‘geavanceerd’ zoekt op de categorie ‘substraatwoord’ (een zoektocht naar ‘waarschijnlijk substraatwoord’ of ‘substraatwoord in brontaal’ is ook mogelijk), dan levert dat 127 woorden op met uitgebreide etymologische beschrijvingen. Enkele voorbeelden van (substraat)woorden die veel ouder zijn dan je denkt (zonder de daarbij horende uitvoerige beschrijvingen; meer voorbeelden zijn in de database te vinden, die elke geïnteresseerde een week lang gratis mag proberen):

18. been zn. ‘lidmaat; bot’
50. bout zn. ‘metalen staaf; poot van een dier’
69. dief zn. ‘iemand die steelt’
83. drinken ww. ‘vloeistof tot zich nemen’
93. erwt zn. ‘peulvrucht’
96. god zn. ‘opperwezen’
100. greppel zn. ‘ondiepe sloot’
109. haring zn. ‘zeevis (Clupea harengus)’
110. hazelaar zn. ‘inheemse heestersoort (Corylus avellana)’
112. heet bn. ‘zeer warm’
115. hemd zn. ‘(onder)kledingstuk voor het bovenlijf’
116. hemel zn. ‘schijnbaar gewelf boven de aarde, firmament’
117. hengst zn. ‘mannelijk paard’
118. hoed zn. ‘hoofddeksel’
125. kaak 1 zn. ‘mondbot’
127. karper zn. ‘zoetwatervis (Cyprinus carpio)

Substraatwoorden die in het interview (zie hierboven) worden genoemd: appel, bakkes, bes, bezem, big, bij, bijl, boot, boord, bord, bout, buik, darm, das, dief, dom, erwt, drank, drinken, god, grijpen, haring, hazelaar, hemd, helpen, hengst, hoed, hoofd, karper.

» Kadertekst 3: het woord bouwen

Marlies Philippa: “Bouwen is een van mijn favoriete woorden, omdat je daar zo mooi mee kunt laten zien hoe de vorm en de betekenis van woorden in de loop der tijd kunnen veranderen. Bouwen komt van een Indo-europese wortelstructuur be, wat zijn betekent. Indo-europees kunnen we namelijk niet woordelijk reconstrueren, maar we kunnen wel wat abstractere wortelwoorden aangeven. Be kennen we nog steeds in die betekenis in het Engels. In (ik) ben vinden we die Indo-europese grondvorm ook terug. Wist je trouwens dat in ons werkwoord zijn drie werkwoorden zijn samengesmolten die alledrie zijn betekenen: bennen (uit die grondvorm be), zijn en wezen?

Afijn, toen de zwervende Indo-europese mensen zich gingen vestigen, kreeg hun be (zijn) de betekenis van op een vaste plek zijn en verblijven. Als je op een vast plek bent of verblijft, kun je op die plek gaan wonen en op het land groentes gaan verbouwen (landbouwen), huizen bouwen (of construeren). Zo ontstond dus het woord bouwen, dat betekenissen in zich meedroeg: als zijn, wonen, (ver)bouwen. Van dat werkwoord bouwen is weer het woord boer (die bouwde op het land of vee hield). Ook buur komt van bouwen: buren waren medebewoners. Prachtig toch, al die bouw-woorden in onze taal!”

» Kadertekst 4: het woord commode

Marlies Philippa: “Het woord commode toont goed aan hoe de betekenis van een woord in de loop van de tijd kan veranderen. In de 17e eeuw liet de Franse koning Lodewijk XIV een nieuwe bouw-, meubel- en kunststijl ontwikkelen. Een van de nieuwe pronkmeubels was de commode: een fraaie ladenkast met een marmeren bovenblad (de hiernaast afgebeelde commode staat in Lodewijks Versailles). Als je destijds wilde laten zien dat je rijk en modern was, moest je wel een fraaie commode in je huiskamer hebben staan. Maar na een tijdje raakte het pronkmeubel uit de mode, verdween het uit de woonkamer en werd het op de slaapkamer gezet.

In de negentiende eeuw werd het mode om een wastafel op je slaapkamer te hebben met een wateropvangbak en een lampetkan. De commode was daar heel geschikt voor, want in het marmeren bovenblad kon je gemakkelijk een gat voor de wasbak maken. Zo werd de commode een wastafelmeubel op de slaapkamer. Weer wat later, toen de meeste huizen stromend water en afvoerleidingen kregen, werd het als wastafelmeubel overbodig. In Nederland schoof de commode toen door naar de babyslaapkamer. Het bleek een handig meubel te zijn waarop de baby verschoond kon worden. Een houten plaat over dat gat in de wastafel en klaar was je babyverschoningsmeubel. Nederlandse meubelmakers speelden daar op in. Die gingen nieuwe commodes voor de babykamer maken. Overigens zie je dat de term commode alleen in Nederland die betekenis van babyverschoningsmeubel heeft gekregen. Als Nederlandse ouders in het buitenland vragen naar een commode levert dat nogal eens verwarring op.”

» Kadertekst 5: het woord dildo

Marlies Philippa: “In het EWN is ook plaats voor moderne woorden zoals gen en foton. En ook voor dildo, een modern woord voor kunstpenis. De kunstpenis is als voorwerp al duizenden jaren bekend. Maar het woord dildo is nog jong. Het is een Engels (leen)woord, dat vóór plusminus 1970 in Nederland en Vlaanderen nog onbekend was. Als ik zo’n woord zie, denk ik meteen: waar komt dat vandaan? Uiteindelijk is mijn onderzoek naar het woord dildo in het EWN beland. Ik heb er o.a. ook over geschreven in mijn boekje ‘Over eten en seks in taal’, dat in 2004 bij Sdu Uitgevers verscheen. Daarin kun je blz. 68-69 het volgende over ‘dildo’ lezen:

(Begin citaat) Het Nederlandse woord dildo 'kunstpenis' is ontleend aan het Engels. Er bestaan diverse hypotheses voor de oorsprong van het Engelse dildo: a) uit Arabisch duldul� dat wat bungelt, stekelvarken, ezel van Mohammed'; b) uit Italiaans dilotto 'genot'; c) uit Caraïbisch-Spaans dildo, de benaming van een cactussoort; d) uit Frans argot (een soort Bargoens) dille 'penis'; e) verbastering van Engels this-will-do 'hier moet het maar mee'; f) verbastering van Engels dally 'speeltuig'; g) verbastering van Engels diddle-o, afgeleid van to diddle (een slangwoord, dus ook een soort Bargoens) 'masturberen, neuken'.

Volgens mij is de homonymie van de benaming van de kunstpenis met die van de cactus niet toevallig. Hypothese c lijkt mij dus het meest waarschijnlijk. Het betreft een fallusvormige cactus, een Caraïbische cactussoort, Cephalocereus royenii, waarbij de geslachtsnaam gebaseerd is op een combinatie van het Griekse woord kephalé 'kop' en het Latijnse cereus 'waskaars'. Ik denk, dat de cactus zijn naam niet aan de kunstpenis te danken heeft zoals de Oxford English Dictionary (het Engelse WNT) beweert, maar dat het omgekeerde het geval is. De dildo als cactusbenaming is voor het eerst opgeschreven in 1672 met de mededeling dat deze dildo-tree al sinds lange tijd zo werd genoemd door de Spanjaarden en de negers die daar leefden. In de eerste helft van de twintigste eeuw was dildo in Puerto-Rico een volksnaam voor diverse fallusvormige cactussen. Het woord is waarschijnlijk in de Elisabethaanse tijd, tweede helft van de zestiende eeuw, door Engelse zeevaarders toegepast op de 'genotsstang' en meegenomen naar het vaderland.

De eerste Engelse attestatie stamt uit een schunnig versje van Thomas Nashe (1567-1601). De dildo kwam in het zeventiende-eeuwse Engels in talloze gewaagde liedjes voor. Uit het gedicht van Nashe blijkt dat het apparaatje gevuld kon zijn met warm water of met melk. Een dildo werd in die tijd bij voorkeur vervaardigd van Venetiaans glas, vooral vanwege de mogelijkheid het voorwerp met vloeistof te vullen. De vloeistof gebruikte men om vocht te kunnen laten ejaculeren, maar ook om de namaakroede op temperatuur te brengen, opdat het warme puisje (= poesje) voor de kauw (= kou) van 't glas niet zou verschrikken, zoals een vrouw zegt in de zeventiende-eeuwse pornografische roman De doorluchtige dagen van Jan Stront. (Einde citaat) ”

» Kadertekst 6: het woord jojo

Marlies Philippa: “Ik zou uren kunnen praten over allerlei leuke woorden die in het EWN staan, zoals fröbelen, gaanderij, noem maar op. Maar daar heeft Taalschrift natuurlijk allemaal geen plaats voor... Vooruit, nog één woord dan: jojo, in onze taal vroeger ook wel klimtol genoemd. In de meeste etymologische woordenboeken wordt daarover heel kort gezegd dat het afkomstig is uit het Frans. Jojo zou dan een verbastering zijn van het Franse joujou, wat speeltje of speelgoed betekent. Maar zo simpel is het niet. In het Frans heeft het woord joujou nooit exclusief jojo betekend. Wat wel zo was is dat de jojo bij het uitbreken van de Franse revolutie een geliefd speeltje was van de Franse adel. Op veel afbeeldingen uit die tijd worden artistocraten afgebeeld met jojo’s. In het Louvre vind je nog een schilderij (zie afbeelding hiernaast) uit 1789 waarop de vierjarige Franse kroonprins Lodewijk de Zeventiende met een klimtol speelt. De term voor jojo was toen bandalore of joujou de Normandie. Bij het uitbreken van de Franse revolutie moesten de meeste Franse aristocraten vluchten of emigreren. Hun speeltje werd toen door het volk spottend émigrette genoemd. Of Coblenz, naar de stad waar velen hun toevlucht zochten.

Als je in het WNT (het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal) kijkt, zie je dat dit speeltje aan het eind van de achttiende eeuw vanuit het Frans ook in het Nederlands is beland. Dan wordt het bij ons o.a. choux-choux en jou-jou genoemd, als verkorting van joujou de Normandie. Het wordt in elk geval niet jojo genoemd.

Maar nu komt het. Als je in oude Nederlandse woordenboeken uit het begin van de twintigste eeuw gaat kijken, zie je dat het woord joujou niet meer in gebruik is. Het is dan gewoon uitgestorven. In de jaren dertig wordt Europa plotseling vanuit Amerika overspoeld door een nieuwe yo-yo-rage. Het woord jojo wordt dan een normaal woord in het Nederlands.

Velen denken dat toen gewoon het oude Fransgetinte woord langs Amerikaanse weg weer nieuw leven was ingeblazen. Daar geloof ik niets van. Veel waarschijnlijker is dat het woord jojo afkomstig is uit de Filipijnen, waar de meeste Amerikaanse yo-yo’s vandaan kwamen. Volgens sommigen betekent het Filipijnse yo-yo iets als komen-komen of komen-gaan. We weten dat allemaal nog niet zeker. Maar er is in elk wel iets duidelijk: de simpele etymologische verklaring dat het woord jojo uit het Frans komt, is veel te kort door de bocht.”

» Kadertekst 7: Wie is Marlies Philippa?

Sinds 1977 werkt dr. Marlies Philippa als docent historische taalkunde bij de vakgroep Nederlands van de Universiteit van Amsterdam. Binnen de historische taalkunde is zij gespecialiseerd in etymologie, de wetenschap die de ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling van woorden bestudeert. Daar geeft ze sinds 1980 colleges in. Vanaf 1990 betrok ze haar (master)studenten bij het Etymologisch Woordenboek Nederlands. Zij hebben gedeeltes ervan geschreven.


Links

» De website van het EWN (de database kan een week gratis op proef worden gebruikt)
» Theorie en inleiding van het EWN
» Algemene informatie over het EWN door EWN-uitgever AUP
» Marlies Philippa, geïnterviewd door Marc van Oostendorp in Onze Taal (november 2003)
» Marlies Philippa geïnterviewd door Folia
» Recensie van het EWN door J. v.d. Horst
» DBNL-uitgave van Kiliaan 1599
» Op de Universiteit Leiden werken onderzoekers van het zgn. Pokorny-project aan een woordenboek van het Indo-europees: het Indo-european Etymological Dictionary (IEED); informatie daarover is te vinden op: www.indo-european.nl
» Over de jojo: www.yo-yos.net, www.spintastics.com/HistoryOfYoYo.asp, www.nationalyoyo.org/museum/generalhistory.htm, musee.louis.xvii.online.fr/jouets.htm, www.batguano.com/louxvii.jpg, revolution.1789.free.fr/Journal_1790.htm


Literatuur

» Van Dale Etymologisch Woordenboek. De herkomst van onze woorden. Door P.A.F. van Veen en N. van der Sijs. Utrecht/Antwerpen, 1997.
» (EWN =) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. Onder hoofdredactie van dr. Marlies Philippa, met dr. Frans Debrabandere en dr. Arend Quak. Amsterdam: Amsterdam University Press. Deel 1, A-E, uit 2003: (728 p.; gebonden, 17x24 cm, ISBN 90-5356-653-8; € 55). Deel 2, F-Ka, uit 2005: (704 p., gebonden, 17x24 cm, ISBN 90-5356-746-1; € 55).
» (Franck - Van Wijck = ) Wijk, N. van. Franck’s Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal. 1912-1936.
» Kiliaan, C. Etymologicum Teutonicae linguae sive Dictionarium Teutonico-latinum Antwerpen, 1599. (Zie ook: Claes, F. De Vierde Kiliaan. Aanvullingen en verbeteringen door Kiliaan tot in 1607 zelf toegevoegd aan zijn Etymologicum van 1599. Den Haag, 1981)
» Kluge, F. Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache. Berlin, 2002 (24e druk).
» Pfeifer, W. Etymologisch Wörterbuch des Deutschen. München, 2000.
» Philippa, M. Koffie, kaffer en katoen. Arabische woorden in het Nederlands. Amsterdam, 1991.
» Philippa, M. Noord-Zee-Germaanse ontwikkelingen. Dissertatie Universiteit van Amsterdam. 1987.
» Philippa, M. Etymologie. (Deel in de reeks Onze Taal Taalcahiers.) Den Haag/Antwerpen, 1999.
» Philippa, M. Geld, getallen en geschiedenis. Een taalverhaal over over munten en nummers. Utrecht, 2000.
» Philippa, M. Lustwoorden. Over eten en seks in taal. Den Haag, 2004.
» Robert, P. Le petit Robert de la langue Française. Paris, 1984. Le grand Robert de la langue Française. Paris, 1986.
» (Schönfeld =) Loey, A. van. Schönfelds Historische Grammatica van het Nederlands. Zutphen, 1970.
» (Van der Schueren of Teuthonista 1477=) Verdam, J. G. van der Schueren’s Teuthonista of Duytschlender. Leiden, 1896.
» Sijs, N. van der. Chronologisch woordenboek. Amsterdam/Antwerpen, 2001.
» Vries, J. de en F. de Tollenaere. Etymologisch woordenboek. Onze woorden, hun oorsprong en ontwikkeling. Utrecht 2004 (= 23e druk; eerste druk uit 1958)
» Vries, J. de. Nederlands etymologisch woordenboek. Leiden, 1971.


Download

» Dit artikel als PDF (624 kB)

archief





print pagina

Door het gebruik van stijlbladen is geen aparte 'print pagina' nodig. Gebruik de 'print' functie van uw browser.



tekstgroottekleinmiddelgroot